Antikennis maakt je wijzer
Ruim twintig jaar geleden begon ik bij de toenmalige binnenlandse veiligheidsdienst, nu AIVD. Ik was ‘integriteitsonderzoeker’ wat betekent dat ik me bezighield met het verzamelen van informatie en gegevens, voornamelijk door met menselijke bronnen te spreken. Ik liep dus binnen bij hoogwaardigheidsbekleders, politiebureaus, buurthuizen, bordelen, gevangenissen en bij de meest exotische verenigingen. Ik maakte duizenden kilometers, dronk met iedereen thee en stelde vragen, heel veel vragen. Mijn mentor had mij namelijk geleerd te zoeken als een kind. Een kind van zes, zo vertelde hij, stelt zesenveertig vragen per dag en iemand van zesenveertig stelt er nog geen zes.
Hiermee bedoelde hij dat wanneer wij ouder worden, wij veel denken te weten en te begrijpen. Wij hebben als mens de neiging om snel te oordelen. Bij informatie die refereert aan onze eigen ervaring, kleuren we al veel in over hoe een situatie in elkaar zit, of over hoe iets al dan niet gegaan is. Het is natuurlijk ook heel praktisch om op bepaalde routines de dag door te komen en te denken dat het leven in grote waarheden te categoriseren valt. Dat is echter wel een absolute no go voor de zuivere onderzoekersgeest; die wil namelijk juist van de ánder te weten komen hoe een situatie in elkaar zit en hoe iets wel of niet is gegaan.
Als onderzoeker ging ik op zoek naar mijn antikennis; naar de dingen in de wereld die er zijn, maar die ik nog niet kende, nog niet had meegemaakt en die ik nog niet wist. Vrienden die op de hoogte waren van het werk dat ik deed, vroegen mij wel eens: ‘Irene, vind je het niet vreselijk om in andermans levens te wroeten, op zoek te gaan naar persoonlijke informatie die mensen niet kwijt willen?’ Vreemd genoeg was dat helemaal niet mijn ervaring. Wat de onderzoeksvraag ook was, ik ging op pad om de ander en zijn of haar verhaal te begrijpen. Onwetend ging ik ontmoetingen aan en stelde vragen over alles wat ik niet kende, niet wist en niet begreep. Ik was bereid me te laten verrassen en om nieuwe dingen te ontdekken over de verhalen en levenservaringen van anderen. Dus stelde ik vragen, veel vragen, wel meer dan zesenveertig ook.
Mijn ervaring leerde mij dat als je de goede vragen stelt mensen gewoon antwoord geven; antwoorden over maatschappelijke oriëntaties, idealen en drijfveren. Antwoorden over drama’s op het werk of in de familie. Over grote en kleine liefdes, vriendschappen en het stukgaan daarvan. Ik ontdekte dat mensen heel graag willen vertellen waarom hun leven is gelopen zoals het is gelopen en over hoe zij de wereld nu zien. Waar zij fouten hebben gemaakt, lessen hebben geleerd en waar zij tegen grenzen zijn aangelopen, van zichzelf en van anderen. Mensen spreken graag over hun eigen zoektocht, over hoe zij zichzelf verloren en hervonden hebben. Bij een oprecht vragende grondhouding stellen mensen zich open.
Als onderzoeker creëer je daarmee wel een spanningsveld: want hoe lang ga je door met het vergaren van informatie, met die fase van onderzoek die in het vakjargon ‘divergeren’ heet? De heerlijke creatieve fase waarin je alleen nog maar vragen stelt, die van de open ontmoeting, het niet weten en het niet oordelen. Hoelang kun je de onzekerheid verdragen dat je het nog niet weet en vaak ook nog niet snapt? In sommige onderzoeken lijkt dat eindeloos, want de werkelijkheid lijkt zich steeds weer te keren: telkens als je denkt dat je het weet, wordt het je ontnomen. Steeds als je de werkelijkheid wil vangen in een verhaal met heldere verbanden, besef je dat deze verbindingen alweer zijn verbroken.
De fundamentele vragen die vooral ’s nachts aan je onderzoekersbrein knagen, betreffen altijd de wereld van je antikennis: wat zie ik over het hoofd, wat filter ik (onbewust) uit het verhaal van de ander, of misschien wel bij mijzelf? Het onderzoekersvak brengt je aan de grens van je eigen overtuigingen en vereist iedere dag dat je je morele kompas scherp stelt.
Het vergt voor een onderzoeker moed om te stoppen met het stellen van vragen, en te zeggen, ik denk dat ik het plaatje heb. Je moet de rafelige werkelijkheid durven te vangen in een verhaal dat recht doet aan alle perspectieven.
Ik onthoud al jaren een quote van journalist Ruud Hollander: “vroeger had ik meningen, oordelen, overtuigingen. Maar met het verstrijken der jaren veranderden de uitroeptekens in vraagtekens. Ik weet steeds minder. Wat goed of kwaad is? Waar of onwaar? Ik twijfel. Ik tel mijn zekerheden en verlies ze één voor één.” Hij beschrijft hiermee volgens mij de essentie van mijn vak. Goede onderzoekers moeten lange tijd met onzekerheid kunnen omgaan. Het ongemak van het niet-weten kunnen hanteren en bereid zijn de wereld van hun antikennis te betreden. Ik besef steeds meer dat ik daarvoor een fantastische leerschool heb gehad. Het onderzoekerswerk heeft me geleerd dat veel is wat het niet lijkt en dat grote waarheden niet bestaan.